Deelcollectie Etnografie
De Etnografische Collecties gaan terug tot de eerste stichtingsjaren van de Universiteit Gent (°1817 door koning Willem I van de Nederlanden), meerbepaald tot de jaren 1825-1826 en 1829. Toen werd een collectie van objecten uit Zuidoost-Azië, de zogenaamde Javanica, geschonken aan het toenmalige Musée des Antiquités van de net opgerichte universiteit.
Blikvangers uit ‘het kabinet Javanica’, toen nog onderdeel van het Musée des Antiquités van de Universiteit Gent, zijn twee monumentale stenen Ganeshabeelden uit de Hindoe-Javaanse oudheid, afkomstig uit Nederlands-Indië, nu Indonesië. In 1895 kocht Professor Adolf De Ceuleneer een belangrijke deelcollectie Maya-archeologie, opgegraven onder leiding van Georges Léger, Belgisch Consul voor de regio, te Chich’en, Alta Verapaz, Guatemala. In 1905 kocht professor Camille De Bruyne, bioloog en etnoloog, een aanzienlijke reeks van zogenaamde ‘dubbels’ van het toenmalige Museum fur Völkerkunde in Berlijn (nu Humboldt Forum). De belangrijkste deelcollectie van die aankoop was afkomstig van de Duitse kolonies in Oceanië (vooral Papoea-Nieuw-Guinea). De Bruyne gebruikte de objecten in zijn colleges in de Biogeographie, oftewel Menschenaardrijkskunde. In 1928 werd professor Paul Van Oye, die onder andere het vak Volkenkunde doceerde, de eerste toezichthouder van het nieuw opgerichte Etnografisch Museum en werden verschillende objecten opgenomen van het Musée des Antiquites en het Institut de Biogeographie.
Naar een wetenschappelijke studie van Afrikaanse kunst
In 1939 werd onder impuls van professor Frans M. Olbrechts het ‘Centrum voor de Studie van Afrikaanse Kunst’ opgericht, als onderdeel van de opleiding kunstwetenschappen. Olbrechts was van opleiding Germanist, met een interesse in volkskunde/folklore. Vanaf 1925 studeerde hij antropologie aan Columbia University. Zijn supervisor was Professor Franz Boas, die algemeen erkend wordt als de ‘stichtende vader’ van de Amerikaanse Culturele Antropologie. Op advies van Boas verrichtte de jonge Olbrechts etnografisch veldonderzoek bij de Eastern Cherokee en de Onondaga (in NY State). De objecten die Olbrechts in deze periode verzamelde, bevinden zich tot vandaag in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in Brussel. Zijn eerste veldwerk in Afrika verrichtte hij in West-Afrika, in 1933. Een neerslag daarvan is te vinden in de publicatie Het Roode Land der Zwarte Kariatieden, uitgegeven in 1935. Olbrechts wordt vooral onthouden omdat hij als eerste westerse kunstwetenschapper ooit Afrikaanse kunst toekende een individuele kunstenaar. Dat was aan de zogenaamde ‘Meester van Buli’ (Luba, Congo).
Daarnaast verwierf Olbrechts bekendheid met de Ivoorkustexpeditie, op touw gezet door de UGent in samenwerking met het toenmalige Vleeshuismuseum Antwerpen, in 1938-39. Twee van zijn studenten, Pieter Jan Vandenhoute en Albert Maesen, deden belangrijk veldwerk tijdens deze expeditie, respectievelijk bij de Dan en de Senufo. De objecten die verzameld werden tijdens deze expeditie zijn bijzonder goed gedocumenteerd en vormen nu een voorname deelcollectie van de Afrika-collectie in het GUM. De resultaten van de expeditie werden door Olbrechts gebundeld in het overzichtswerk Maskers en Dansers van Ivoorkust, uitgegeven in 1940. Het opus magnum van Olbrechts is Plastiek van Congo, uitgegeven in 1946.
Te zien in het GUM
Enkele blikvangers in de vaste opstelling van het GUM omvatten een selectie van objecten die verzameld werden door Vandenhoute en Maesen bij de Dan en de Senufo in Ivoorkust, waaronder verschillende maskervormen en een zeldzaam tweelingenbeeld. Andere opvallende objecten zijn de grote boomvarensculptuur van Vanuatu, in de Stille Zuidzee, alsook een bijna uniek kokorra masker van de Salomonseilanden (er zijn drie soortgelijke maskers gekend, waarvan dit exemplaar in het GUM er één is). Een selectie van Maya-archeologie afkomstig van Finca Chich’en in Guatemala is ook te zien in de vaste opstelling.
De collectie telt momenteel ongeveer 5.000 objecten in totaal en wordt beheerd door Conservator Hugo DeBlock, Professor in de Antropologie aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, Opleiding African Studies. De collectie wordt grondig bestudeerd door wetenschappers en studenten van de UGent en verder ook door wetenschappers uit binnen- en buitenland. Er lopen actieve samenwerkingen voor enkele van de deelcollecties met de vakgroep Japanologie van de UGent (Japan-collectie), Princeton University (Luba-collectie, Congo), Smithsonian Institution, Washington DC (Maya-collectie), University of Oxford (Caraïben) en Waseda University, Tokyo (Oceanië-collectie).
Hedendaagse debatten
GUM & Plantentuin ontwikkelen binnen het collectiebeleid een visie op thematieken zoals dekolonisatie van gecontesteerde collecties en het is een actieve partner in restitutiedebatten. Een eerste aanzet wordt gegeven met een focus op een goede ontsluiting van de verschillende deelcollecties: collectieregistratie en digitalisering worden geperfectioneerd, met een focus op de Deelcollectie Etnografie. Want een goede ontsluiting betekent een eerste stap richting een ware dekolonisatie.
In de collectie is het overgrote deel van de objecten ‘verzameld in naam van de wetenschap’. We moeten ons de vraag stellen of ‘verzamelen voor de wetenschap’ echt zoveel beter is dan het pure ‘verzamelen voor de kunstmarkt’? Daarom zullen we in de toekomst ook inzetten op herkomstonderzoek (provenance research). Dat herkomstonderzoek is weliswaar geen cure all, zo leren activistische Afrodescente stemmen ons. Eerder is het een Europese en Eurocentrische oplossing voor het probleem van Westerse museologie. Musea die dit soort collecties beheren, mogen niet enkel blijven focussen op de problematische geschiedenissen van zo’n collecties maar moeten ook een blik openen naar de toekomst. Zo’n blik op het heden en de toekomst, met een focus op oprecht samenwerken met de oorsprongsgemeenschappen tot wie dit patrimonium behoort, is evenzeer nodig.
Foto's: Geert Roels